Eva
Wat Uithuizen
Een dorp, daar in het Hogeland
van Groningen, waar ik heen-
ging, een jaar of acht, naar
de tweede klas van de CNS
– Christelijke Nationale School –
naar de Ripperdadrift waar
ik van rolschaatsen de kunst
onder de knie kreeg
van echt schaatsen op noren
en in die winter van ’77-’78
ik met een soort van vriendje
– Jasper Berkhout (?)-
een hut groef in de sneeuw
waar ik met pa met de slee
naar het dichtstbijzijnde winkeltje
toog, de Enkabe
voordat we verhuisden naar de Zuiderstraat daar
een koopwoning zelfs met gigatuin
dankzij de Beeldend Kunstenaar Regeling nog
voor mijn vader (stiefvader)
waar ik het onkruid tussen de tegels
verwijderen mocht (moest)
toen opa en oma ook van Amsterdam
weer in de buurt kwamen
– zo dichtbij leefden ze nooit eerder
maar ondertussen was ik ouder
en opa ook
en de tijd was snel vervlogen
en al helemaal dat ik opa als vader zag –
Altijd was ik er al een jaar ouder
dan mijn klasgenoten
– in de hoofdstad deed ik de 1ste klas
2 x, want eerst nog op de Vrije School –
en wist ik mij een plaats te verwerven
met wat kracht en behendigheid, min of meer
voordat ik met de boemeltrein afscheid nam
het eerste jaar naar het gym
het Willem Lodewijk, in stad.
ah, de zoetheid van sentiment, verlangen
naar de kleuren lila, mintgroen, oranje en geel,
naar een vloerbedekking van kokos tegels,
een houten salontafel met zwarte pootjes
een gietijzeren zwarte kachel
de koffiebonenmaler [ toen juist goedkoper nog ]
een balkon met uitzicht
op een voor de kleuter onmetelijk groene wereld
met zandbak, en de waslijnen,
vissen met opa
– als ik met oma een ijsje haalde bij de salon in ’t park
deed opa – hoe wreed ook – een visje aan mijn haak
[ hoorde ik dan weer een eeuwigheid later ] –
aan de crèche denk ik liever dan niet terug
[met de geur van doorgekookte kool]
ondanks de ligakoek
Geborgen, al verstopte ik me onder dekens
bang voor de wereld in het donker
Leedwezen
Van de straat
Voor nu
In een vloek en een zucht
Nootzang
Een wereld
Een punt, dat is de clou
Wist je het dan niet?
Wat het zou worden, als je
niet wist wat je wilde?
Een dood punt? Ja, dat kon ik
wel bedenken. Bij gebrek aan
hoop, vertrouwen en geloof
en misschien wel liefde ook
wist ik echter niet beter
dan uit armoede bij de dag
te leven, een soort van
kan je zeggen, om niet te zeggen:
overleven tot de toekomst
een tijd dat niet alleen
het hoofd vrij is in zijn denken
maar ook het hart vrijuit kan kloppen
en de mond volmondig zeggen kan:
het leven is niet vergeefs