Een lesje slachtwerk

Lig ik daar met mijn rug op de grond. Ik bevind me in het voorportaal van het grote huis, het huis van de baas. Tenminste, van diegene van wie ik altijd dacht, dat die de baas was. Een arm als een dijbeen oefent druk uit op mijn nek. Ik kan nog net de trap in de verte zien, waarop halverwege mijn veronderstelde baas dit tafereel gadeslaat en dan niet als The Man in Charge, maar ook verstijfd. Misschien moet hem een lesje worden geleerd.

“De enige reden, waarom je nog leeft, is omdat je nog geen antwoord hebt gegeven op mijn vraag.”
De gedistingeerde mannetjesputter, die me bij de kladden heeft, had me even eerder gevraagd waar Jean was, de baas, die niet de baas bleek te zijn. Een dwaze vraag, want deze meneer had ‘m zonet zelf op de trap naar beneden zien komen.

O ja, in zijn andere hand, de hand van de arm die hij niet gebruikt om mij zo nodig de adem te benemen, in die vrije hand houdt hij een klein mes. Maar dat kleine, dat kan ook een vertekend beeld zijn door de knoest van een vuist waarmee het wordt vastgehouden. Dat mes is totaal niet geschikt om mee te steken. Het blad is zo’n beetje rond als een maansikkel. En vlijmscherp. En een heel vervaarlijke punt. Wel prima geschikt om snijwonden mee te maken en onder koorden en dergelijke te steken en die dan, nou ja, door te snijden. Dat mes speelt wat met mij. Het kietelt.

En natuurlijk antwoord ik.  “Hij staat daar toch?” Om meteen te denken: “Fuck, nu ben ik er geweest.” Of zoiets. In ieder geval voel ik hoe dat mesje meer druk uitoefent op mijn borstbeen… Met dat gevoel word ik wakker.  Ik had gewoon niets moeten zeggen.

 
 
 

Op naar de 11de

….beklom na een lange reis de nodige trappen van een massief en heel hoog, grauw flatgebouw. Voor die flat een rechthoekig door drukke brede straten begrenst uitgestrekt grasveld, iets hoger gelegen dan die straten en met bankjes en smeedijzeren lantaarnpalen aan de randen. Aan de andere kant van die flat een loeidrukke zoveelbaans snelweg. Aan de Laan der Taveerne, maar ’t kan ook de Laan van de Vrijheid zijn geweest, in Brussel of zo.

We waren daar wegens een studiereis paleontologie, iets geleerds in ieder geval. Aanvang om 9.00 uur ’s ochtends, komend vanuit Groningen nota bene. Eerst de paar treden genomen van het bordes voor de hoofdingang en dan op zoek naar het juiste nummer. Niks bijzonders, niets opvallends. Geen plakkaat of wat dan ook. Gewoon rijen en rijen deurbellen, van die luidsprekertjes en brievenbussen. Hier zou die vereniging zijn gehuisvest? Ergens, aan één van de uiteinden van een rij, ja hoor, een bel voor nummer zoveel op de 11e verdieping. Het naambordje zat op die manier niet die van de medeflatgenoten in de weg: Instituut van de paleontologische vereniging – zoiets. Wij naar binnen. Bleken er in dat enorme flatgebouw maar twee kleine liften aanwezig. Een paar van ons, mijzelf incluis, besloten met de trap te gaan…

Dat trapklimmen ging eigenlijk best goed. We vlogen omhoog. Het trapportaal bevond zich overigens aan één van de uiteinden van de flat, achter een glazen wand die het van de buitenwereld scheidde, zoals je wel vaker ziet. Leek opeens dat flatgebouw veel massiever en groter en pompeuzer dan het zich beneden had laten aanzien: we hadden, na een stuk of wat trappen, ruim zicht op de eerder genoemde zoveelbaans loeidrukke snelweg. Eerst nog vlogen de auto’s zo dicht onder ons door, dat we de individuele gezichtskenmerken van de automobilisten konden onderscheiden. Een vervreemdend effect. Het geluid van de weg hoorde je ook nog goed. Na een paar trappen verder te zijn geklommen viel dat geluid helemaal weg en zag je alleen nog die rijen en rijen auto’s eerst langzaam, maar dan steeds sneller, dichtbij komen, om de auto’s dan opeens onder je te zien verdwijnen, onder Het Gebouw door.

Het trapportaal was ondertussen ook veel groter geworden, terwijl de trap – misschien daardoor wel – onooglijk bleef. Uiteindelijk kwamen we uit in een gigantische ruimte die met de trap overbrugd moest worden, om bij de juiste verdieping te komen, zogenaamd de 11e dus. Ik durfde niet verder. Die ruimte leek peilloos diep en dat trapje, nou ja, dat liep langs de kant en zag er heel kwetsbaar uit: verweerd beton, scheuren en een leuninkje, niet om naar huis te schrijven. Maar gelukkig…
Maar gelukkig was er een binnendoortje. Hoe iemand dat nou weer wist, geen idee. Het bleek wel te kloppen. Een paar deuren door, van blijkbaar ten minste één verdieping lager, en we kwamen uit bij de dienstingang c.q. -uitgang van een etablissement. Wij, die paar van ons die niet met de lift waren gegaan, vragen of we via via door het restaurant naar boven konden. Ja hoor, geen probleem. Kregen we meteen een kleine rondleiding.

Het etablissement bleek een uitspanning, die, ver, ver boven de snelweg, van alle luxe was voorzien, die je je maar kon wensen. Een buitenterras dat deed denken aan het dek van een cruiseschip. Daar aangekomen mochten we een glas wijn proberen. Goddelijk! Maar dat terzijde. Op dat dek, zo wil het toch wel noemen, bevond zich nog een iets hoger gelegen terras waar de  gasten lekker lagen te  luieren, te lezen en te drinken in de zon, die ondertussen volop scheen. Ook daar toog ik heen. Wat een uitzicht!

Al genietend van dat uitzicht bemerkte ik opeens beweging. Niet alleen leek Het Gebouw zelf voort te glijden – dat kan optisch bedrog zijn geweest door die bewegende auto’s op De Snelweg – maar dat terras zelf bleek een platform te zijn, dat langzaam heen en weer begon te schommelen. En allengs verder en verder. Als ware het een kermisattractie. Het ging op een gegeven moment zo ver, dat het over de zijkant van Het Gebouw heen ging en ook zo ver op z’n kant, dat je zo naar beneden kon kijken…. Hield me krampachtig vast, ergens aan, geen idee wat. Door de middelpuntvliedende kracht bleef alles netjes staan; maar hoe het zat op dat dode punt van de terugzwaai? Hoe dan ook bleef alles en iedereen rustig overeind dan wel liggen.
Na deze korte demonstratie en nog zo’n glas verrukkelijke wijn – wel even iets anders dan die we ergens onderweg hadden gedronken – bedankten we de maître voor de rondleiding en namen afscheid. Op naar de 11de.

Voordat we die bereikten, ontwaakte ik.