In een vloek en een zucht
Een wereld
Eénentwintig maart [dag des oordeels]
Straks komt de lente
weer, zelfs al is die tegenwoordig
allang onderweg, met dank
aan ons velen, die ook nog ‘s
voorbij de pas op de plaats gaan
En je zou het hen wel kwalijk nemen
als je niet in hun schoenen
hetzelfde zou hebben gedaan
uitzonderingen daargelaten:
de fines fleurs, die weten te bloeien
boven het maaiveld
maar alsnog de zomer niet brachten
De oogsttijd laat nog steeds te wensen over.
Joost (Eerdmans) mag ’t weten
Och, we zijn als Nederland maar klein
Wat betekenen we nou op ’t wereldtoneel
Wat wij kunnen: ’t is niet veel
Zo klinkt ’t van rechter zijde, een rookgordijn
Maar als wíj al niet hier in de rijke landen
écht het roer willen omgooien
en slechts met dijkverhogingen willen klooien
zeg dan ook waar we in belanden:
een wereld waar we elkaar slaan
zonder de handen in elkaar
waar de kinderen op drift gaan
en teloor, behalve die van de kleine schaar
die ermee weg komen, erboven staan
De kleine lui: die zijn ermee klaar, de sigaar.
Ramp
Van afstand
Niet alles ter wereld
krijg ik mee. Niet
de dieptepunten, de hoogtepunten
niet de ellende en het verdriet
niet de gelukzaligheid van gedeelde vreugde
van waar dan ook
De hele wereld binnen handbereik
is tegenwoordig inderdaad
een waar iets, als het om schermtijd gaat
Maar vooralsnog leef ik maar
in een wereld waar
dat scherm deel van uitmaakt
maar ik beweeg, leef
waar ik adem
wat ik aantrek
Soms is het kiezen
Soms is het op je kiezen bijten
Soms is er geen keuze
En veelal heb je geen weet
– al leef je nog zozeer
in schermtijd.
Ruitenwisser
Wie wil er nou niet
wat mooi is, wat helder en goed?
Jammer is het dan wel weer
dat jouw mooi en zo niet de mijne
is, hoewel, dat is anderzijds
wel mooi op zich.
Hoe zou je anders de ware ontmoeten?
En was het dan geen dooie boel?
Wat mooi is voor de één
kan het ultieme zijn voor een ander
Alleen wil ik wel zeggen:
wat mooi is, daar kan je mee, of méér mee, vooruit.
Ongekend
In gruzelementen, in duigen, geen idee
van richting, geen reden; zo in leven
dan wil ik mij laten gelden, dat ik ben
niet niets, niet om over het hoofd te zien
zonder talent om me uit te drukken
in taal, muziek of beeld
dan grijp ik het naaste
vergrijp ik me aan mijn naaste
grijp ik naar geweld
Breek ik af wat heel is
Ik sta buiten dat geheel
Nietig ben ik, zegt de wereld?
Laat mij dan ook maar vernietigen
Laat de wereld dan maar barsten
Of leer mij kennen
Laat mij leren
Laat mij toe.
[ Of het op mij slaat?
Ik ben Job. ]
Bij de sluis
Bij het sluisje zag ik van achteren
een man staan
in plastic pak
alsof ie stond te piesen
zo in vol ornaat
maar hij stond alleen maar te hengelen
naar wat vis in een ieniemini wak
waarbij ie z’n hengel zo voor zich uitstak.
[Nee, geen foto]
Bij voorbaat had ik meelij
met de vis, die ging voor de bijl
aan de haak, in het droge, in het net
in de emmer, in de pan
Maar ook de vis is zo onschuldig niet
als die larfjes of ander leven eet
tot mijn nooit vergoten verdriet
Het leven is al leed en beet.