Zeg vlinder, broeder
Wat zit je daar toch?
Wat loop je daar
onopvallend
met opgevouwen vleugels?
Zoveel tijd is ons
nou ook weer niet gegeven
Waarom houd je
al die kleuren die je hebt
verborgen? Ben je soms gebroken?
Gisteren?
Was het gisteren
dat ik één of andere fiets
– verdwaald? verloren? –
onder aanmoedigingen van de jochies
boven mijn hoofd tilde
– echt waar? –
en gooide in die vijver
Was het gisteren
dat ik nooit meer iets vernam
dat ik nooit meer ook zelf iets ondernam
nadat ik Amsterdam had ingeruild voor Uithuizen
een andere kant van het land
Was het gisteren
dat ik één van de twee hoofdrollen kreeg
voor de eindvoorstelling van de lagere school
– veel tekst –
en afhaakte; gepland vóór de hele mensheid
optreden ging ook toen al een brug te ver
Was het gisteren
dat ik boeken verslond bij de vleet
en iets later kopje onder ging
aan en in mijn hoofd
aan filosofie bezweken
Was het gisteren
– een dag of wat later of wat –
dat ik onbekommerd, min of meer
dan maar iets praktisch ging studeren
maar natuurlijk wel zoiets breeds
als milieukunde aan ’t Van Hall
en het leek wel of ik vrienden maakte
voor een jaar of vier
Was het gisteren
dat ik gediplomeerd en wel
vanuit een – ander? – gat iets overwon
en met angst en beven inbound
mensen te woord ging staan
Was het gisteren
dat dat lijntje ertussen
en steeds maar voor even
– hoewel altijd van nature te lang –
mij zo geruststelde, dat ik warempel
althans deels (bij) mezelf bleef
Was het gisteren
dat ik hier op dit medium werd benaderd
en wel zo dat daar opeens
alle afstand werd beslecht
dat het kon verkeren
Was het gisteren
dat ik nog op vakantie ging
met Jakob ooit, in m’n eentje op de fiets ook
en zelfs wat groepswandelreizen
– Cevennen, Valle d’Aosta en dat Picos de Europa –
en later met Koos onverwacht een Oostenrijk
Was het gisteren
dat opa, mijn opa, de opa
mij meenam in de amsterdamse bus
en naar het Amsterdamse Bos
en eekhoorntjes – ééntje ? – mee liet snoepen
gezeten op zijn schouder, van Verkade puur
Was het gisteren
dat ik moe werd
van almaar steeds
dingen doen in de wereld
dat ik me tonen moest?
Randfiguur
Tuurlijk ben ik niet de enige
die ’s nachts alleen ligt
– bij lange na niet –
die zelden zo huid op huid
contact maakt, weet te raken
– buiten woorden om –
en zich er van alles bij kan voorstellen
al is dat overdreven
en schiet dat tekort tegelijk
– bij ervaring van wat momenten –
al is het natuurlijk
een kwestie van opeenvolging
van momenten van zus naar zo
en dergelijke. Een afslag
of wat gemist? Dat is de vraag.
Parijs, Parijs
En even verderop brandt het
naast de deur, open of dicht
maakt niet uit; altijd al
is de hele wereld vol van alles
zo gek als je niet bedenken kan
met zoveel leven, zoveel mensen ook
zoveel momenten waar de tijd
van geen ophouden weet
en het leven onophoudelijk tot bloei komt
onophoudelijk het loodje legt
Kijk maar in een oogopslag.
Sprekend
Je beweegt je door het leven
door het leven bewogen
en alleen in woorden
– daargelaten een enkel gebaar
en met je ouders vluchtige omhelzingen
zolang als het nog mag duren –
raak je je naasten
raken je naasten je
schiet je bij ontstentenis vaker vol
Ach jongen
je bent een jaar of drie, veertien
en onderhand al heel lang ook wel
van den ouden van dagen
Soms ben je zus
Soms ben je zo
Het hangt er maar vanaf, vanaf
de tijd en het moment
Ik weet niet beter.
En wat
Vandaag kreeg ik de dood aan de lijn
zo even terloops
tussen alle andere gesprekken door
Haar beide kinderen waren
zo wist ze te vertellen
in een een ongeluk
en één was dood
de ander aan het revalideren
en een brief vertelde haar
dat ze geen recht op geld meer had
voor de opvang
per die datum die de gemeente had
van net drie weken terug
toen alles nog anders was.
Tot slot
Geef me nog een woord, een
ademtocht. En nog één, en nog
één en een paar jaar. Zoveel nog
dat ik nog even kan doen alsof
het einde nog ver weg is
En onderhuids stroomt
het bloed rood
van leven, van liefde, teken
van gevaar, als het vrijuit
gaat. Een stoplicht, een hart
met een pijl erdoor laat
de wereld stil staan
voor je het weet.
Alsnog
Vermocht
Die klote wereld ook
heeft zoveel moois
En vast aan alle schoonheid
kleeft de keerzijde
Een pas de deux op het grensvlak
dat is de kunst
zo spreekt de mond
tegen de ogen en de oren
links, rechts gaan de lede-
maten en de tastzin
voeden dat ene hart
van kamer tot kamer
op de adem, in en uit
vermag ik voort te gaan
en verder
tot het verscheiden, weg
van alle grenzen, vlakken
om niet teveel bij stil te staan
om me niet voorbij te lopen
eer ik een schim ben van mijzelf.