De zon schijnt. Kikkers
in het water, in het gras langs
het water, voor mijn voeten uit
springen weg, duiken weg
hoe vederlicht ook mijn tred
hoe langzaam ik ook nader
hoor ik slechts zacht hun plonzen
Of zie ik daar één moment
van onbespiede rust
tussen het kroos, het wier?
En ik ben geeneens een reiger.
–