Wat licht

Huppel ik van licht naar donker,
van verende tred
tot zwaarmoedig sjokken
Daar hoef ik niet voor te jokken
Straks is het uit met de pret.

Ga ik echter van donker naar licht
dan is het weer een heel ander gezicht

En als je je dan ook nog realiseert
Wat is wat? Dat hangt er van af
in wat voor positie je verkeert.

 
 
 

Op slag van slag

Breed lachende mond, ogen rond en kort haar blond
Zomaar daar, duurde het even voor ik mezelf hervond
Nee, geen Zwerver, antwoordde ze op mijn vraag
Ze leek wel op deze en gene, nou ja, vaag

Maar op wie ze dan ook lijkt, dan toch
is ze in de eerste plaats zichzelf,
Al het andere wat mij betreft bedrog
Behalve: geen ander lijkt zo op een elf

Zelfs zonder vleugels komt ze me lichtvoetig voor
en gaat ze er, allicht, met mijn hart vandoor.

 
 
 

Midzomernachtdroom

Wat was hij blij, toen zij zei
Die kende ze nog niet, die grap
Haar tanden bloot lachte in witte rij
Lang, slank, leek ze te dansen in pas op de plaats
Mijn hart ging naar haar uit, mijn lichaam te krap
Fluistert in mij, immer tegendraads

Ze is te mooi om waar te zijn
Stel je niet aan, mijn harlekijn
Ze is voor jouw zinnen toch te fijn
Stel je niet bloot aan nog meer pijn

Fluistert die stem, die angst, zo vilein
ondermijnend wat het mijne zou kunnen zijn.

 
 
 

Zoute dag

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

Veel te vroeg ging de wekker af
en moest ik maken dat ik wegkwam
broodje, tanden doen, drinken in een draf
in voor de hand liggende kleren, nog klam

van de regen van een eeuwigheid geleden
dat eerlijk gezegd nog maar gisteren was
Leid ik mijn fiets door de wind gesneden
Alsof ik behoor tot stoer wielrennerras

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

Alsof geen tegenslag mij kan deren
Een open brug, spoorwegovergang dicht
Die gedachte zal me leren.
Wie voldoende lijdt, raakt vanzelf verlicht,

zo schiet door mij heen,
gevolgd door: schiet me maar af
Kom op glimlach, klaag niet steen en been
Een kogel, dat is ook weer zo laf
 
Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

Zo zet ik door en kom op m’n werk zeik
en zeikenat, maar een paar minuten te laat
ril ik me warm, nog net niet als lijk te kijk,
dep ik me af met wcpapier over haar en gelaat

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

En ja hoor, de eerste klant vaart tegen me uit,
een verhit gesprek, dus ik doe ook maar een duit
in het zakje en sta op mijn strepen van de weeromstuit:
Ik bepaal hier de boel of het is mijn hulp waar u naar fluit

En zet ik u zonder moeite aan de kant
stuur ik u met een kluitje in het riet
Zet de boel voor mijn part in de brand
Ik heb het koud, het raakt me niet.

Daar kreeg ik de klant wel rustig mee,
meegaand zelfs, het was een hele ommekeer
Dus streek ik over mijn hart voor deze keer
en kreeg ik bijna, bijna spijt van lieverlee

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

Maar later, even later maar, sprak de baas me aan
Wie ik wel dacht te zijn om zo uit te varen?
Wilde ik me in het kamp der werklozen scharen?
De laatste keer. Anders zoek je maar een andere baan.

Ja meneer. Nee meneer. Het zal niet meer gebeuren
Loop ik met mijn goede wil te leuren
Maar raak het aan de straatstenen niet kwijt
Ben ik het nu die zich verbijt.

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

Ondertussen droog ga ik over op de autopiloot
Toon me volgens script respectvol
Laat de klant maar denken, wat een drol
Zo houd ik vol en houd me groot.

Vanachter glas zie ik nu ook de zon
doorbreken en wie had dat gedacht
dat die collega me toelacht
En schiet ik haast door ’t plafond.

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

Opgelucht haal ik adem om vijf
De werkdag zit er op
Al met al heeft het niet veel om ’t lijf
Het kan me gestolen worden, die job

Kom ik halverwege en besef dan:
De dag is pas halverwege
De rest komt vast met zege
Een stuk glas doet mijn broos geluk in de ban.

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

De lucht loopt weg uit de band
en het is nu lopen geblazen
Goed voor de conditie denkt ’t verstand
Straks een paar lekkere glazen

koel en verfrissend bier uit de koelkast
Vind ik mijn weg naar huis
– Nee, nee, het leven is echt geen last –
En daar zak ik weg achter de buis.

Bord op schoot en bier in de hand
is er niets te klagen in dit land
Mag het niet lukken de scherven op te vegen
dan kan men mij altijd nog verplegen.

Nog nooit heb ik het zo verschrikkelijk zout
gegeten, het was een dag van geel en goud,
denk ik overtuigd na een lange, lange dag,
die niet meer stuk kan, als ik geloven mag.

 
 
 

De natuur de baas

Het hart stuwt het bloed een heel leven lang
van top tot teen door het hele lijf,
houdt het ’t lichaam in bedrijf
zonder schroevendraaier of een tang.

Of drastisch ingrijpen is dringend nodig
ter reparatie van het aangerichte leed
Dan komen de lui in groen en wit gekleed
Steeds meer pijn en ongemak is overbodig.

Gaan ze met binnen- en buitenkant aan de slag
Blijft de natuur het bevoegd gezag.

 
 
 

Machtig kwetsbaar

Een borst, een bil
een buik met navel, ogen stil
een dijbeen, enkel en voet gestrekt
een half open mond waar de adem
zacht de lippen streelt
    
Te mooi, te wonderschoon
die samenvallende delen in één beeld,
een veelomvattend eerbetoon.

(oorspronkelijke versie 5 juni ’08)

 
 
 

Kruiwagen vol geluk

Een kruiwagen vol geluk
en daar moet ik het mee doen
Voor een rijbewijs had ik nooit de poen
Til ik zelf, rijd ik zelf, mijn dag kan niet stuk.

Wat zal ik vandaag ten grave dragen?
Verliefd op deze woorden
die me met hun gedragenheid bekoorden
had ik niets om te klagen.

Een auto die me sneed
op de fiets: een ongeluk dat ik vermeed
Een klant die zijn frustratie botvierde:
goedgemutst hoorde ik hoe die tierde.

Zou ik mijn geluk in de weg laten zitten
door op mijn beurt te gaan vitten
op al wat me van buiten tegenzit?
Liever rijd ik mijn eigen geluksrit.

 
 
 

De waterzelfkant

Aan de waterkant van de stad
staan morsig de huizen, de zelfkant
waar de werkers heen werden verband
die werkten voor de bazen, hun schat

Die lijvige baronnen die de dans ontsprongen
als het tij bij tijd en wijle tegenzat
en in het werk kwam de klad
Het gemene goed naar de achtergrond gedrongen

Wonen de bazen in een buiten of ten minste op stand
en rusten uit op de sofa, slapen in een kingsize bed
Het water bijkans dood, levend en wel de koning klant,
de vissen op hun kant, zwemmen is er Russische roulette.

 
 
 

Genmanipulatie, beeldige natuur

Volop in het zonlicht van de ondergaande
zon bloeiden aan de einden van de takken
struiken broccolie, hield de boom mij staande,
gaat buiten de orde van natuurlijke vakken.

Wie of wat heeft daar zitten te bakken
en zet het idee over ordening te kakken?