Woorden uit de vlucht

28 april 1998

Kwart over vier

Zij kunnen waarschijnlijk niet anders
dan bij het eerste ochtendgloren
te zingen: vogels
die de dag begroeten.

De zon bijt

De zon bijt
die lichtschuw zijn;
de maan kust het duister.

Klaar de vogel

Klaar de vogel
zijn wasbeurt de laatste
druppels vallen in het water.

Wat bezemt

Wat bezemt de bezem,
wat stoffert de stoffer,
dweilt de dweil
met blik en sop, terwijl
de schoonmaker zelf
een zooitje is.

Op jacht

Op jacht was de kat
en doodleuk zat
het muisje grijs
te smikkelen in de kat
zijn etensbak
van versmade brokken.

Schaduw

De schaduw van een spin,
een roos, een doornentak;
stuk het web, de geur vervlogen.

Een blad?

Een blad? Een veldmuis
op een stille weg,
die toch te druk was.

Bonbon

Teder zet ik mijn tanden
in een bonbon,
glijdt en proeft mijn tong
de zachte room daarbinnen,

mengen zich de smaken
en meer, meer, begeerte
houdt mijn mond
een bonbon als kus.

Als kleuter was je toch gelukkig?

Maar ook niet alle dagen,
ook niet alle dagen lang.
Maar zij waren heftig
met onbezorgdheid en tranen.

Maar niet meer de kleuter die je was,
is dit meer een vermoeden,
een voorstelling, meer
dan weten van de kleutertijd,
die met de step gedood werd
door machtige magere tanige beentjes,

die het rode gevaar afzetten
en over de brede stoep lieten scheuren,
die de bal zo ver mogelijk schopten,
omhoog, weg,
die zo hard mogelijk holden.
Ook ik weet niet waarheen.

Ach Paulus de Boskabouter,
Eucalipta en de anderen

Ik zie, zie
bomen, bomen, struikgewas.
Het bos is groot en eindeloos,
takken, bladeren.
Takken zwiepen in mijn gezicht.
Bos, mos, vochtige geur
en bomen, bomen, wild-
paden; waar ben ik
dichter bij de aarde?

Ik vrees

Ik vrees de doornen
van de rozen
die ik zou willen dragen,
van de bramen
waarvan ik zou willen proeven.

In de verte

In de verte
ruist het ’s nachts
buiten in de stad
als de branding
van de zee
in de verte

voordat ik wegga
voor de nacht,
voordat de slaap
nabij komt.

De zon vliegt

De zon vliegt, haar stralen
verwarmen bij tijd en wijle,
maar te kort, mijn huid.
Koud vuur brandt mijn hart.

Laat me schoonheid

Laat me schoonheid kweken
als een roos, op de mestvaalt
van het verleden.

Al te veel

Al te veel voel ik mijn voeten
nauwelijks de grond raken.
Ik tast naar de zwaarte in mijn hart.

Dronken van leven

Leeg is de fles,
vol mijn gemoed.
De woorden stromen
als wijn
en vullen regels
die nooit verzadigd raken.

Liefde

Heb je nooit verlangd
naar de ruimte
in de armen van wie je houdt?
Heb je nooit verlangd
naakt te zijn en weerloos
voor wie je vertrouwt?
Heb je nooit verlangd
samen alleen te zijn
en eenzaamheid te slechten?

In de nacht

In de nacht een uur of twee,
alleen, denkt het hoofd
zijn trage versluierde gedachten,
wellicht bezijden de waarheid,
maar verbonden met het hart
meer dan tijdens de harde luide dag.

Vlinder

Een vlinder op mijn schouder
fluistert in mijn oor.
Wat wil ik dat
haar vleugels mij konden dragen.

Ze fluistert,
dat ik zelf vliegen kan.

Dood

De dood laat je met lege handen,
met vragen, waarop alleen leven
het antwoord is.

En de lach in je hart
en de tranen
bewaren voor jou het leven.

Licht

Licht is het geluid,
de stilte zwaar,
die niet horen.

Golf

Wat is dat voor golf,
die mijn hoofd doet buigen,
mijn blik verduistert?

En wat is dat voor stroming,
die mij verlangen doet
met haar mee te worden gevoerd
naar die diepte?

Zal ik me overgeven
aan die kleine dood,
om te herrijzen,
om de blauwe hemel te zien
en de zon, de maan en de sterren?

Zal ik het loslaten, dat verlangen
al die schoonheid
te bezitten?

Weg en stap

Vooruit of achteruit,
licht of diep duister,
gaat elke stap gepaard
met een weg,
komt de weg steeds daar
waarheen je gaat.

En kijk je om,
dan zal ie wel
kronkelen en stijgen en dalen,

maar tenslotte zul je vleugels krijgen.

Vriend

Er was een vriend
die me zijn handen bood;
in het donker
komt hij weer.

Wegen

Er zijn gebaande wegen
en de weg
die je zelf gaat.

Oud

Ik hoop dat ik dan
geleefd heb en gedacht.
Meer nog,
dat ik dan daarvoor vormen
heb gevonden.

Echt, dan ben ik echt pas oud.

Als het leven zin heeft

Het gaat niet aan
de wereld te verbeteren. Daarente¬gen
vol¬staat het slechts er naar te stre¬ven
je eigen wereld te creëren.

Daarbuiten is niets,
niets wat plaats heeft
in jouw wereld,
in jouw leven.

Zo zijn er zoveel werelden
als er levens zijn,
vervlochten met elkaar
door tijd en ruimte.

En hoe zou jij je leven
groter kunnen maken, mooier,
zonder, om te beginnen,
jezelf te beminnen?

Sta het je dus toe,
het lichaam zijn verlangens
en zijn zelfbehagen
en je verlangens
naar schoonheid, spanning, zekerheid.

En zie maar als je open staat,
hoeveel rijkdom er valt te winnen,
hoe groot jouw wereld is.

Als het leven zin heeft,
laat haar dan maar toe
als ze zich aandient.
Waarom zou je zoeken?