Een waterlelie bloeit waar
een zwaluw boven het water scheert
en waar ik mag langsgaan
Zoveel leven is mij wel gegeven
waar de zwaluw zoveel eet
wat ik dan weer niet zien kan
Waar ik niet alleen maar adem
maar net zo goed leef dankzij alles.
Een waterlelie bloeit waar
een zwaluw boven het water scheert
en waar ik mag langsgaan
Zoveel leven is mij wel gegeven
waar de zwaluw zoveel eet
wat ik dan weer niet zien kan
Waar ik niet alleen maar adem
maar net zo goed leef dankzij alles.
Een stukje van de wereld stopt
met je laatste ademtocht
Een stukje van de wereld komt
wanneer je in dit leven treedt
De aarde draait wel door
voorlopig wel en meer tijd
dan ieder van ons gegeven
Bij gebrek aan eindeloosheid
is het mooiste het mooiste ervan te maken
Dat plantje bloeit toch mooi maar
zelfs al kan ie niet anders
al is het nog zo kortstondig
en die bij is er maar blij mee
– en welke andere bestuiver ook
al is ‘blij’ wellicht teveel gezegd –
maar ik blijf maar zitten met de vraag:
wie was er nou eerder,
de bloem of de bij?
Of hoe kwam dat zo allemaal
tot de wasdom die we nu kennen?
Ik houd het maar op:
geef leven de tijd en het komt er wel van.
En ik ben niet de enige
die liever geniet
van gele bloemetjes als het nog wintert
niet de enige
die liever geniet
van chocola, van kinderspel, volwassenenspel
van schaduwen door zonlicht geworpen
van een klucht, een voorstelling
van alles wat maar
nabij staat, na staat en laat
vergeten
hoezeer wat groot is en ver
dichter en almaar dichter komt
en zeer doet
Liever heb ik het donker van de schaduw
dan het duister buiten enig licht.

De vergankelijkheid is
een gepasseerd station
als je eenmaal daar bent
van hier tot ginder
op dat punt in de tijd
waar
je alleen nog kunt dansen
met het heden
waar
je geheel alleen
je de volgende stap zet
vergezeld
met wie maar naast je
De baard, mijn baard
al is ie kort van stof
kijkt me in de spiegel aan
elke ochtend en spreekt
in grijs en wit van jaren
van voorbije tijd
en hoeveel er niet nog zijn te gaan
Gedistingeerd, dat kun je zeggen
of hoe het afkleedt met gezag
maar vooruitlopend op de rimpels
en de stramheid van de ouderdom
blijft het de vraag of ’t genoegen doet
al blijft ie groeien, zij het wit, zij het grijs
alsnog een teken van leven
terwijl ik al kaler wordt
brengt het mij ergens en van de wijs.
Spreken is zilver. Zwijgen is goud
En roeptoeteren is lood om oud ijzer
En woorden uit haat en nijd luchten
lucht je opgeblazen hoofd op
en maakt harten koud
Laat mij maar ademen
in en uit, dat ik kan leven
en spreken en zwijgen kan
naar hartelust.
letters op het wit
klanken in de lucht
waar ik op doel
is jou gegeven
als het goed is
lopen we samen op
en komen nog ’s ergens.
De wereld, het leven is zo vol
zoveel ongezegd blijft
Je het aan de lezer toevertrouwt
er het zijne van te denken
En misschien omdat we mensen zijn
misschien omdat we elkaar nabij staan
vatten we toch meer dan gezegd.