om het minste of geringste
blijk van medeleven, meeleven
dat onder ogen komt
dan vol schieten
een beetje meer of minder
vanaf de zijlijn
vanaf de zelfkant
wankelmoedig.
Van de straat
Voor nu
Nootzang
Een punt, dat is de clou
Wist je het dan niet?
Wat het zou worden, als je
niet wist wat je wilde?
Een dood punt? Ja, dat kon ik
wel bedenken. Bij gebrek aan
hoop, vertrouwen en geloof
en misschien wel liefde ook
wist ik echter niet beter
dan uit armoede bij de dag
te leven, een soort van
kan je zeggen, om niet te zeggen:
overleven tot de toekomst
een tijd dat niet alleen
het hoofd vrij is in zijn denken
maar ook het hart vrijuit kan kloppen
en de mond volmondig zeggen kan:
het leven is niet vergeefs
Eénentwintig maart [dag des oordeels]
Straks komt de lente
weer, zelfs al is die tegenwoordig
allang onderweg, met dank
aan ons velen, die ook nog ‘s
voorbij de pas op de plaats gaan
En je zou het hen wel kwalijk nemen
als je niet in hun schoenen
hetzelfde zou hebben gedaan
uitzonderingen daargelaten:
de fines fleurs, die weten te bloeien
boven het maaiveld
maar alsnog de zomer niet brachten
De oogsttijd laat nog steeds te wensen over.
Afzien
Vooral wil ik dan met jou
een dans dansen
die boekdelen spreekt
tot onze harten, ons hart
– als we dan toch samen smelten
al is het, al is het juist niet van moeten –
Misschien dat je ergens daar bent op aard
die mijn idee van jou dan raakt
of onverwacht en ongedacht
me beroert, ontroert
en van m’n sokken blaast
Je bent er vast wel
– en wellicht, allicht niet als enige –
maar mijn hart klopt vast, gestaag
in het zicht van de doodlopende weg
wil ik nog wel een afslag nemen
de afslag, ongewis
vraag ik me af.
Van oude dingen die voorbij gaan
Nooit dacht ik echt
dat ik wel
honderdéénenvijftig
of voor hetzelfde geld wel
honderddrieëntwintig jaar
zou worden; hoewel
uitgesloten is het niet
– niet tot de dag daar is –
en ik was nog wel nieuwsgierig
hoe het de wereld
en zo
zou vergaan
en voor mijn part zou ik daarvoor
wakker blijven tot St. Juttemis
Tegenwoordig ben ik wat huiverig
hoe misschien wel de wereld vergaat
– die van de mens
en wat al niet in diens kielzog –
en hoef ik niet zo nodig meer.