Blaadjes frisse sla
als ik door jou verzadigd
van honger verga
Het is de onschuld
dat onwaarschijnlijke groen
die mijn hart vervult
Je lichte ogen
oogstrelende hand, al dat
laat zich niet logen.
Blaadjes frisse sla
als ik door jou verzadigd
van honger verga
Het is de onschuld
dat onwaarschijnlijke groen
die mijn hart vervult
Je lichte ogen
oogstrelende hand, al dat
laat zich niet logen.
Ik min jouw schede
de plooien, de mond
die zich vochtig opent
voor mijn tong
Ik min jouw borsten
waarvan je tepels
zich oprichten
onder mijn cirkelen
Ik min jouw lippen
die vanzelf vaneen gaan
als ik zachtjes
met de mijne sabbel
Ik min jouw voeten
die je dragen
en heb lief
elke kromme teen
Ik min je ogen
als je me aankijkt
verdrink ik
en gelijk ik levensgroot.
Was jij hier en had ik abrikozen
zou ik je liefkozen
met het sap
partjes delen met de mond
of we zouden voor ons part
dat vruchtvlees laten staan
en overgaan tot zinnenspel
een toon hier
een lichte streek
een doordringen tot elkaar
voorbij het vlees tot aan de pit
de kern die bloot ligt
mond op mond, oog in oog
handen, voeten, benen, buik aan buik
ademloos en steunend, kreunend
een laten gaan, vrij, zo vrij
en weerloos
bij elkaar.
Zal ik een paar woorden schrijven
zo midden in de nacht
wij ver van elkaar verblijven
Denk ik je bij me
jouw lippen streel
je kussen steel
mijn tong jouw mond
verkent, de warmte komt
als ik je tepels kus en zuig
als ik jouw hand voel
die naar mij tast
opnieuw verrast
klem mijn benen om je heen
op het punt van binnendringen
nog vaster houden we elkaar
en gaan we dieper, dieper.