Achterop op de oranje brommer
bij mama; een jaar of vijf, zes
zal ik zijn geweest, daar in Amsterdam
met ’n dikke helm, wit en zwart gebaand
– of zwart met wit –
nadat ik op de bal was gestapt
bij het voe’bal’n met de grote jongens
voorover was geklapt
en mijn net nieuwe grote voortand
doormidden brak
op een druilerige dag
op weg naar de tandarts
Zoiets moet ’t zijn geweest
vermoedelijk
maar die paar prikken verdoving
in het kraakbeen
van mijn gehemelte
daar vooral zijn dan geen woorden voor.