Wie zaait, zal wat oogsten

peinst verder:

Wie haat zaait, zal haat oogsten. Maar helaas, dat is niet het hele verhaal. Je zou in het verlengde hiervan willen, dat het volgende óók waar zou zijn: wie liefde zaait, zal liefde oogsten. Het jammere is, dat liefde een open hart verlangt, een bereidheid, een gevoeligheid, om te ontvangen en te delen, door te geven, het vermogen om je in een ander te verplaatsten. Waar bij haat de makke is, dat het de verrotte, zwakke plekken raakt, de angst die op één of andere manier, min of meer, in de meesten mensen huist. En dat het die voedt, doet groeien. Liefde is zo besmettelijk niet. Lees verder “Wie zaait, zal wat oogsten”

Wie de schuld heeft

peinst: “Oog om oog, tand om tand”, dat lijkt wel makkelijk en rechtvaardig. Maar ja, wat moet je met je vergelding als je zicht aan één oog is ontnomen door iemand die zelf nog maar één oog heeft, of zelfs al blind is? Of als je door een tandenloos iemand een tand bent kwijt geraakt? Kijk, dan wordt rechtvaardigheid al een wat ingewikkelder vraagstuk, hoe simpel dat gezegde ook is en hoe simpel mensen het allemaal ook het liefste zouden willen zien. Lees verder “Wie de schuld heeft”

Blijkbaar

Het lag buiten, verloren
in weer en wind, te wachten
op de toevallige passant

Binnen zag ik opeens
bij het wisselende licht van de dag
dat ik een hartje opgelopen had

goed voor een glinsterend gemoed
in een oogwenk, om op te rapen
als ware het voorbestemd
wat is van voorbijgaande aard.

Ouderdom voorbij

Over zo’n 22 jaar ben ik zo oud
als mijn ouders nu
zo’n 79 dus en naar
het zich laat aanzien nu
een twaalf jaar A(a) O(o) W(ee) gerechtigd
en ik heb geen flauw idee
wat mij dan begeestert

Misschien hoef ik dan nog niet
weer in luiers; dan nog niet
Maar als ik niet meer weet
wat een warm woord mij doet
of een warm gebaar
laat mij dan maar
gaan.

Bar en lief

Het hoeft ook niet te verbazen
als je zo middernacht
je in ’t nachtleven hebt gestort
met wat dan ook maar achter de kiezen
in gezelschap dat je na staat daar en dan
dat je alleen bent met elkaar
en wat er uit voorvloeit
is een vraag die er het zwijgen toe doet
zolang de zon nog niet weerom komt
en de nacht en ’t vertier, ’t genoegen
wel eindeloos zich doet voorkomen
een kus of zo zich soms doet gelden
een einde breidt aan god mag weten wat.

Hoe hard de realiteit

De aarde is rond
Het leven plat
Al is dat maar hoe je ’t ziet
Dat neemt niet weg:
wat gij niet wilt dat u geschiedt
doe dat ook een ander niet

Hoe het allemaal ook lijkt
als je je neus stoot
dan is dat niet aan een spiegeling
maar aan de werkelijkheid
die even met je kijk kloot

hoewel: eindeloos kun je daarentegen dwalen
zonder dat de realiteit ‘r gram komt halen.

Net aan

Wat liep ik daar
op wandelvakantie in de Picos de Europa
een groepsreis, met groepsleiders, maar
daarboven: ik vond het pad dat ze namen
wat te saai; nieuwsgierig naar het zicht
in de vallei beneden ging ik onderlangs
een route die me mooier leek, verleidelijker
– van het zogezegde gebaande pad af –

Wat was ik blij dat de helling
zo ruw bleek als schuurpapier
en ik me heelhuids weer kon voegen
een bijna-ongeluk wijzer

[Maar wie zichzelf noot overschat
legt die dan ooit een lat? ]

Vooruit met de geit, niet miereneuken

Het is wat plat
en niet gedaan:
je bent als de maan
zo mooi als de zon zowat

Op z’n tijd een opsteker:
wie maakt dat niet beter?

Mischien hangt het wel af
van wat men heeft om te beginnen
als inborst en of men bij zinnen
is en niet bij voorbaat al te straf

Rechtlijnigheid gaat maar tot zover
Dus: vat dit niet als een haarklover.

Borstklopperij

peinst: onder heel veel soorten zoogdieren zie je bij de mannelijke exemplaren veel letterlijke of figuurlijke borstklopperij; om maar de aandacht van de vrouwtjes te trekken en/of andere mannetjes te imponeren ook. Dit soort gedrag, letterlijk en figuurlijk, kun je dus ook in allerlei vormen tegen komen bij de soort mens, van heel eenvoudig en direct tot meer complex en omslachtig, zowel in letterlijk gedrag als op het vlak van taalgebruik/gedrag. Goed opvoeden van de jonkies en jongeren valt nog niet mee.

Ach, Marlies

De 1ste klas van de lagere school deed ik nog een keer
Toen kon ik daarna natuurlijk best goed voe’bal’n
– een jaar ouder en zo –

Normaal gesproken had ik dan op de middelbare gezwijmeld
van de schoonheid van een klas hoger
maar dat werd dus, voor een korte tijd, die wel een eeuwigheid
leek – en dus nog ruim 30 jaar later in ’t geheugen beklijft –
de Marlies van ten minste twee klassen hoger
de zus van haar broer uit Uithuizen
waarvandaan we met de boemeltrein spoorden noar Stad
op naar het Willem Lodewijk, dat gym met een vernis
van christelijkheid en beschaving

al is vernis de natuurlijke lijkwade van elke school,
met name van de middelbare.