Straks wordt het weer zomer

In een oogwenk voorbij
In een oogwenk waar van alles
kan gebeuren, maar niks terug
gedraaid. Niks en ledig als alleen
al een laken teveel is. In de hitte

een oogopslag, een blik een aanzet
om alles te vergeten, alles
vergeefs is, te geef is
in parelend zweten
volledig begrip
in een oogopslag
in een woord
in handgebaar
en meer

Straks wordt het weer zomer

– als ook dan er gewassen zal moeten worden
strijk en zet.

Schemeregel

Een egel bleek
dichterbij gekomen niet meer
dan de schaduw van een straatnaambord
die kruislings werd geworpen op de stoep
door het licht van de lantaarnpaal
in de J.M. den Uylstraat.

Kommernis

Nee, nog heb ik geen genoeg
aan mezelf
Jonger ben ik als in de spiegel kijk
een jongen met wat grijze haren

Toen ik zo jong was als ik nu lijk
was ik al oud, te oud voor mijn leeftijd

Te veel. Te vol.
Sedertdien verlang ik in mijn eentje

En als ik dan langs de rand loop
En als ik dan dans op de vulkaan
Als ik dan in den blinde tast

Weet ik je wel ergens daar, maar
hand in hand, van hart tot hart
zo samen laat ik achterwege

Jij bent de rand
Jij bent de vulkaan
Jij bent mijn onverbiddelijke zicht.

Ruitenwisser

Wie wil er nou niet
wat mooi is, wat helder en goed?

Jammer is het dan wel weer
dat jouw mooi en zo niet de mijne
is, hoewel, dat is anderzijds
wel mooi op zich.

Hoe zou je anders de ware ontmoeten?
En was het dan geen dooie boel?

Wat mooi is voor de één
kan het ultieme zijn voor een ander

Alleen wil ik wel zeggen:
wat mooi is, daar kan je mee, of méér mee, vooruit.

Wiegenlied

En dan mag ik er weer even zijn
gewoon zo zijn
zo klein
als het heelal mij maakt
zo groots
zo op mijn plaats ook
zo zoals geen ander
gewiegd en niet gewogen.

 

Om het even

Een paar seconden
minuten, uren
nog
en dan is het zogenaamd weer
– bij alle weer –
– donner en wetter volgens kapitein Haddock –
een nieuw jaar
en ik maar denken
dat elk moment de tijd
een nieuwe tijd
aanbreekt

– beter dan om niet te blijven proosten
– dat dan weer niet –
maar ergens is het wel zo
hoe je het ook went of keert
dat al het verleden voorbij is
du moment
stante pede
nu
maar
niks is zomaar weg
al is alles verleden tijd

– Misschien gebeurt er iets, zoiets
als een storm, een verzadiging, een teveel
waardoor een dam breekt
een lawine een pad baant
met alle zeer vandien
dat alles alsnog open ligt
of ten minste één weg
om voort te gaan
voetsporen naar eigen zin.

Ongekend

In gruzelementen, in duigen, geen idee
van richting, geen reden; zo in leven
dan wil ik mij laten gelden, dat ik ben
niet niets, niet om over het hoofd te zien

zonder talent om me uit te drukken
in taal, muziek of beeld
dan grijp ik het naaste
vergrijp ik me aan mijn naaste
grijp ik naar geweld

Breek ik af wat heel is
Ik sta buiten dat geheel
Nietig ben ik, zegt de wereld?
Laat mij dan ook maar vernietigen
Laat de wereld dan maar barsten

Of leer mij kennen
Laat mij leren
Laat mij toe.

[ Of het op mij slaat?
Ik ben Job. ]

rellen geldingsdrang vernielingen vernietigen

Moment

Zolang ik ’t maar niet weet
zolang ik mijn ogen maar
ervoor kan sluiten
er niet bij stil sta
dat ik eigenlijk over drijfzand loop
dans op de spreekwoordelijke bodem
dat mijn vliegen een vrije val is
dan weet ik mij in leven
(al is het tegenstrijdig)

Bij de sluis

Bij het sluisje zag ik van achteren
een man staan
in plastic pak
alsof ie stond te piesen
zo in vol ornaat
maar hij stond alleen maar te hengelen
naar wat vis in een ieniemini wak
waarbij ie z’n hengel zo voor zich uitstak.
[Nee, geen foto]

Bij voorbaat had ik meelij
met de vis, die ging voor de bijl
aan de haak, in het droge, in het net
in de emmer, in de pan

Maar ook de vis is zo onschuldig niet
als die larfjes of ander leven eet
tot mijn nooit vergoten verdriet
Het leven is al leed en beet.

Ach ja

Zomaar, of eigenlijk niet zo
werd ik aangesproken aan de rand
van het Hoornsemeer, de uithoek ervan
door een jonge vrouw
– natuurlijk mocht ze me iets vragen desgevraagd –
of ze er wel zou kunnen schaatsen
want zomaar als niemand anders al op ’t ijs
dan vertrouwde ze ’t niet
en met mijn serieuze camera om mijn nek
en/of mijzelf
boezemde ik blijkbaar wat vertrouwen in
op een oordeel

waarop zich een gesprekje ontspon
niet van enige warmte gespeend
daar aan de rand van het ijs
waarbij ik haar aarzeling deelde
hoewel in de verte een eenzame schaatser
of twee
het ijs trotseerden met ogenschijnlijk gemak

– O ja, zo te vliegen, leek me heerlijk
maar ja, mijn knieën, mijn conditie
het was al 15 jaar geleden
dat ik op de ijzers stond –

Even verderop, gewoon rechtdoor zeg maar
ligt de echte Hoornseplas
in plaats van het Hoornsemeer hier
en daar is het niet zo diep ook

Zo fietste ze ervan door
na een wederzijdse wens van plezier.