Geef mij maar bij tijd en wijle
de rust om in stilte te luisteren
Geef mij maar zo af en toe
de stilte van de ondergaande zon,
van het water, stilstaand riet
Hoor ik mijn ademtocht
het kloppen van mijn hart
en het kortstondig kwaken
van een eend, gekras van een kraai,
van een vis die kringen maakt
als die even het watervlak raakt
of van ergens in de verte
door een open raam een kind
dat nog even tegensputtert
voordat ‘ie zich gewonnen geeft
voor die dag, de nacht betreedt
Geef mij maar dat moment van stilte.