Zomaar, of eigenlijk niet zo
werd ik aangesproken aan de rand
van het Hoornsemeer, de uithoek ervan
door een jonge vrouw
– natuurlijk mocht ze me iets vragen desgevraagd –
of ze er wel zou kunnen schaatsen
want zomaar als niemand anders al op ’t ijs
dan vertrouwde ze ’t niet
en met mijn serieuze camera om mijn nek
en/of mijzelf
boezemde ik blijkbaar wat vertrouwen in
op een oordeel
waarop zich een gesprekje ontspon
niet van enige warmte gespeend
daar aan de rand van het ijs
waarbij ik haar aarzeling deelde
hoewel in de verte een eenzame schaatser
of twee
het ijs trotseerden met ogenschijnlijk gemak
– O ja, zo te vliegen, leek me heerlijk
maar ja, mijn knieƫn, mijn conditie
het was al 15 jaar geleden
dat ik op de ijzers stond –
Even verderop, gewoon rechtdoor zeg maar
ligt de echte Hoornseplas
in plaats van het Hoornsemeer hier
en daar is het niet zo diep ook
Zo fietste ze ervan door
na een wederzijdse wens van plezier.