Zwakke plekken en waterlanders

Een sirene, een zieke ligt in de ambulance gebroken
Muziek die getuigt van levenslust
Een beeld dat mijn zin voor harmonie kust
Oprechte woorden van hart tot hart gesproken

Een gebaar dat getuigt van liefde en respect
Moed om op te komen voor een kind
of wie ook maar zwak staat in de wind
in een wereld waar ’t recht van sterkste goed bekt

Dan komt het voor dat ik volgeschoten raak
uit herkenning van de zaak,
gevoel onder de oppervlakte, ligt nog braak,
waterlanders uit mijn kijkers stromen,
mijn vrouwelijke kant laat mij niet schromen.

Een stenen hart huilt niet
en zingt geen levenslied.

 
 
 

Woorden spreken

Dit zijn niet zozeer mijn woorden.
Eerder zijn de woorden mij,
tekenen mij,
sporen van mijn geest, mijn denken
kriskras als de pootafdrukken van een beest
hongerig naar voedsel op een karig veld.

 
 
 

Maan maant me

In het licht van de nacht,
woorden vergezellen me als de wind,
angst verblindt mijn ogen,
sluit mijn oren af,
houdt mijn hart gevangen,

wil ik wel licht,
maar ben bang voor de schaduwen.

 
 
 

Raar maar waar

Loop ik in 7 sloten tegelijk,
ben ik 7 benen rijk.
Een freak, een monster en een dinges
rijp voor het Book of Records van de Guinness,
een paar avonden op de buis
en wellicht wat u-tube ruis,
apart en beter dan de rest,
vliegt er ééntje uit het koekoeksnest.

Het doet mij echter zeer verdriet,
een koekoeksnest, dat zie je niet.

 
 
 

Afstand

In de verte raast het verkeer
verder weg het ruisen van de zee, gaat tekeer
Ik hoor het ruisen van de regen
en de wind door het bos
vehikels rollen over de wegen
vastgeklonken aan wielen gaan ze los

Het verlangen, het laat zich niet intomen,
om me nietig te voelen en groots
de golven te zien rollen over de branding
voordat ze aan mijn voeten tot rust komen
zich uitspreiden in zachte landing
Vind ik daar mijn loods, niet voetstoots.

 
 
 

Adempauze

Eindelijk is het stil, geen geluid
van de straat bereikt mijn oor
het geroezemoes van de dag teloor
is de nacht mijn welkome bruid.

Weet ik het licht aan de andere kant
waar de zon schijnt op de zelfkant
terwijl de wereld doordraait
waan ik me veilig waar de haan niet kraait.

 
 
 

Felix

Onvoorwaardelijk vertrouwen zacht
opgekruld op mijn schoot gekomen
spint – waar zou hij toch van dromen? –
onschuldig, mijn tijger, mijn kat, zijn vacht

wit, een beetje beige en grijs-zwart gekleurd
heeft ie me zonder moeite al vaak opgebeurd.