Een vloek, een zucht

Een opvliegend stel, lui die al te vast geloven,
alsof ze een voorschot nemen op een plaats naast god,
voelen zich machteloos, onzeker, vangen bot,
waar het verlangen zich niet laat doven.

Grond voor twijfel is ondenkbaar.
Zo zet men dan een luide stem op
of wendt men zich af en houdt zijn kop,
zoekt de veiligheid bij elkaar.

Daarin lijken zij toch gelijk,
het gelijk vinden zij aan hun zijde,
zet men elkaar als ongelovigen te kijk

Laten zich beledigen, gaan te keer
ondanks god almachtig, die hun scheidde,
alsof het gaat om lijfsbehoud. God, wat zeer.

 
 
 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *