Maak de zin af

Ha, de hemel, dat zou wat zijn
70 maagden, jongens of meiden
Dat maakt niet uit. Immer hemels
ben je hoe dan ook in de wolken
Of toch een bedoening
van strict heterosexuele aard?

Of een hiernamaals niet te bevatten meer
van er is meer dan tussen hemel
en aarde van de nieuwe oude tijd,
vaag, als het maar hierna is, na
dit leven vol kommer en kwel
dooddoeners die er niet toe doen.

Vertel me,
is er nog een verdieping hoger
boven op de hemel?
Is het meer dan een oneindige wolkenkrabber tot niets?

Leg me nog maar ’s uit
wat ik daarmee moet:
een einde in een fantastisch slot
een zwelgen in niet te bevatten hemels genot.

Ik zou zeggen: kijk om je heen.

 
 
 

Afstand

In de verte raast het verkeer
verder weg het ruisen van de zee, gaat tekeer
Ik hoor het ruisen van de regen
en de wind door het bos
vehikels rollen over de wegen
vastgeklonken aan wielen gaan ze los

Het verlangen, het laat zich niet intomen,
om me nietig te voelen en groots
de golven te zien rollen over de branding
voordat ze aan mijn voeten tot rust komen
zich uitspreiden in zachte landing
Vind ik daar mijn loods, niet voetstoots.

 
 
 

Buiten de orde

Ik ben nergens meer, maar waar

nog niet zo lang geleden, tot mijn schrik,
zag ik van mij een beeld in spiegelglas
een oogwenk later dan, wat kras,
vulde een ander spiegelbeeld mijn blik.

De grijze massa deinst in afgrijzen terug
een open mond staart me aan wijd open
de ogen zetten het op een lopen
voor een afgrond zonder brug.

Niets van dat al is echter echt,
noch het beeld en noch de knopen
van de zenuwen mag ik hopen
of de chemieën daarmee in gevecht.

Ik ben nergens meer, maar waar.

 
 
 

Een vloek, een zucht

Een opvliegend stel, lui die al te vast geloven,
alsof ze een voorschot nemen op een plaats naast god,
voelen zich machteloos, onzeker, vangen bot,
waar het verlangen zich niet laat doven.

Grond voor twijfel is ondenkbaar.
Zo zet men dan een luide stem op
of wendt men zich af en houdt zijn kop,
zoekt de veiligheid bij elkaar.

Daarin lijken zij toch gelijk,
het gelijk vinden zij aan hun zijde,
zet men elkaar als ongelovigen te kijk

Laten zich beledigen, gaan te keer
ondanks god almachtig, die hun scheidde,
alsof het gaat om lijfsbehoud. God, wat zeer.