Voetballen op het nog lege veld
naast de begraafplaats daar in Uithuizen
Spelen met plastic soldaatjes bij ’t klasgenootje
dat even voor een vriendje doorging
of boompje klimmen of op doel staan
of een verdwaalde fiets bovenhands gooien
in de vijver, aangemoedigd en al
terwijl ik las bij de vleet
uit de bibliotheek
en uit de boekenkast thuis
en celloles had tot de pubertijd
Ik dook wel van de hoge
want dat broekie deed dat ook
Opa uit Amsterdam kwam er wonen
maar ik was al weg, niet meer die ik was
toen ik nog vertrouwen had, alleen vertrouwen had
al was het alleen in hem.
Onderweg verheugd
Misschien verbeeldde ik me niet de zang
die ik al voetstaps hoorde
in de ochtend op weg
en al zag ik de bron, de vogel in de boomkruin
Het was toch zeker geen merel?
Was het dan een lijster?
Vragen die verbleekten bij de tonen
Vragen waar mijn oren niet om vroegen.

Eertijds [van nog niet zo lang geleden]
Volgens mij nu lag ik in bed
vaak – voor Klaas Vaak aan –
indertijd nog met een heel
leven voor me. Het zeer
was me al niet vreemd
maar ik wist mama daar
en met gerust hart
viel ik met muziek in slaap.
Hartig
Altijd al op glad ijs
Aan klapschaatsen kwam ik niet toe
Wel ging ik snel van houtjes
naar lage en zelfs naar de hoge noren
Dat nam niet weg dat ik ooit op de terugweg
van Groningen-Appingedam op het Boterdiep
vermoeid met terneergeslagen blik
in het wak met eenden en dergelijke
pardoes en toen met schoolse slag
naar de overkant zwom
– bij Zuidwolde –
Of ik nu aarzelend schaats of zwem
van harte gaat ’t niet
al maakt mijn hart zo af en toe een sprong.
Dat was nog eens [Schoorl]
Niet heel ver van de zee
voorbij de duinen waar ik
mijn vliegtuigje katapulteerde
in het vakantiepark
dat weet ik niet hoe groot was
zoals het bos dat we betraden
waar we verdwaalden
en het onweer verontrustte
en ik aandrong als grote kleuter
op toch maar eens die andere weg
na de tweede passage, of de derde
die ons inderdaad weer veilig thuis bracht
naar ons houten huisje in het vakantiepark bij Schoorl.
Voorbij altoos [Amsterdams peil]
Altijd leefde ik zomaar ergens
Ik wou dat ik kon leven in mijzelf
De lucht is blauw. De lucht is zwart
Soms istie grijs en de zon kan branden
Het zand aan de zee is onderhevig
aan de wind, aan de zee
Mijn opa was een baken
te lang geleden
in Amsterdam.
Omarmde [terust]
De woorden zijn nog geen zinnen
verschuilen zich, spelen nog verstoppertje
Ik doe zachtjes aan
Aarzelend klopt één op de deur
van mijn gedachten
Het fluistert van de tijd van onverschrokkenheid
van uit volle macht scheuren op de step
over de brede stoep
mijn ogen open voor de wereld
Het bos van de stad was nog groot
Opa met de eekhoorn op zijn schouder
Ik wist niet dat ik klein was
al wist ik me geborgen.
Andere tijden [kindertijd]
Waar is mijn opa
gebleven
met wie ik door de dreven
toerde aan het begin van mijn leven
tot een jaar of zeven?
Hij was mijn grootvader
mijn grote vader
die mij mocht ongeacht wat
dat was een makkelijk gegeven
maar desondanks
sindsdien verloor ik wat had kunnen zijn
wat kon uitmonden
in andere tijden samen
in misschien wel nog een ander dan hij was
misschien ook een ander dan ik nu ben
de verhuizing toen
weg
van de plaats van mijn nog jonge leven
van de hoofdstad naar de plek
in het noorden des lands
dat dorp, Uithuizen
ten tijde van “Guus kom noar huus”
(“de koei’n stoan op spring’n”)
weg van een tweede keer eerste klas
waar ik net een vriendje had
– Martin Sterel? –
zo eentje die mooi woonde in de flat
tv had en een vader met Mercedes
waarin we een keer reden
naar een zomers zwembad
de tijden dat ik nog zwierde
met de step over de brede stoep
in Buitenveldert
waar ik meerdere pijlen schoot
en steeds maar weer mijn boog brak
en met sneeuw met slee
de helling afging
– talud van een nieuwe weg? –
waar ik mijn net gewisselde tand ook
nog brak en verdoofd werd in mijn gehemelte
met nooit eerder ervaren pijn
de tijden dat ik nog achterop de oranje brommer
van mijn moeder, zwart-wit gehelmd
niet alleen ging naar de vrije kleuterschool
maar ook naar houtbewerken
– echt? echt waar? –
en naar de arts wegens oorpijn
van de zwemles, al herinner ik me
alleen de crêche nog van daarvoor
de geur van doorgekookte groente
en de smaak van ligakoek
de tijden dat mijn opa er nog was
dat ik matzes mocht
met zoveel bruine suiker als ik bliefde
en we eekhoorns voerden in het amsterdamse bos.
(met stukjes pure chocola van Verkade 😳 )
Bloem [geplukt]
Wat, wat zeg je van een veld
onder de zon, van het gras
een groep wilgen aan de waterkant?
Wat, wat zeg je van de oever
van de rivier waar een enkele boot
voorbij voer, waar insekten zoemden
waar wij zoenden
en meer van dat?
Wat, wat zeg je van dat veld
dat van geen wijken mocht weten
maar het veld ruimde
voor een herinnering?

