Op een mooie winterdag

Ik weet het goed gemaakt
Alles komt zo op zijn tijd
De sneeuw en de sneeuwklokjes
De laatste wintergast weer naar het noorden
De krokussen en de narcissen komen heus
nog wel weer dit jaar
Komen zacht aan in felle kleuren
Houd ik het voorlopig nog even hier bij
En pluk de dag
Laat de bloemen voor wat ze zijn.

 
 
 

Fijnstof

De wereld is opeens veel te klein
De vulkaan die op uitbarsten stond
houdt de vliegtuigen aan de grond
Gas en puin en as bederven ’t fijn

voor de reiziger. Aandelen zakken
nu de aarde tot grote hoogte wordt gestuwd
In de hogere luchtlagen afkoelt, luwt
Het fijnstof neemt ons goed te pakken.

 
 
 

Zandloper

Windstil: het stuifzand stuift
niet meer, heeft zich neergevleid,
tekent het land voor even
zus of zo een overeenkomst,
luchtstromen die elders gaan.
De zandloper lijdt

 
 
 

Wat(t)

De hele wereld aan onze voeten
ligt open, vliegensvlug van hier naar daar
in een handomdraai de keuze
tussen hardlopend dood te lopen
of daarvan rechtsom of linksom weg

Maar ouderen zijn te oud
kinderen nog te jong
daarna alweer gewend
aan de gang der zaken.

 
 
 

Drama in de dop

Twaalf eendekuikens veel te laat
uit de dop in de herftst over straat
Vraag ik mij af welk lot hun is beschoren
gaan ze met de gevallen blaren verloren.

Nu trippen ze nog vrolijk, kloek
achter de moeder aan op zoek
naar beschut water in de buurt
zodat hun leven even langer duurt.

De bladeren zijn nu rood en geel
Dit jong lentgebroed is mij te veel.

 
 
 

Opgekikkerd

Op de bodem van de sloot
liggen de kikkers bijkans dood
Overleven ze met de antivries in hun lijf
De trekvogels afgemat op hun winterverblijf.

Steken ze die gevederde broeders naar de kroon
De diversiteit van de natuur is wonderschoon.
Ze verheffen luiheid tot een kunst
en zie ik bijna groen van afgunst.

 
 
 

Aan de horizon het donker gloort

Familie zwaan zwemt mij voorbij
Peddelen met hun gevliesde tenen
door het zoete nat, gaan henen
vanwaar zij op het water zaten voor mij.

Laten mij achter aan de kant
Hier laat de kou zich zien in waterdamp
waar ik me aan de warmte vastklamp
In de verte kust de zon de rand.

 
 
 

Zon op, zon onder

Talloos zijn de zonsondergangen
alleen al aan dat ene strand
Ben ik nu op het punt beland
dat ik verzand in eindeloos verlangen.

Laat mij meevoeren met de wind
over de rand van de horizon uit het zicht
verstrooid uiteindelijk in partikels licht
ben ik dan een golfkind.

 
 
 

Klavertjes vieren

Koppig houden de klavers vol
en de boterbloemen, in de nazomer
houd ik de zomer in mijn bol,
ook al maakt men mij uit voor dromer.

Kleurig paars en geel temidden van het tanend groen,
herinner ik mij de zon en warmte van voorbije dagen,
fiets ik onder grauwe lucht opgewekt en koen,
weet ik het winters grijs daarmee te schragen.